Bloedwormen
De meest voorkomende wormsoort bij paarden is de bloedworm. Er is een onderscheid tussen de grote en de kleine bloedworm.
Bij standaard mestonderzoek volgens de McMaster methode is de kleine en grote bloedworm niet van elkaar te onderscheiden, het verschil kan alleen aangetoond worden met een larvencultuur.
- De kleine bloedworm
De kleine bloedworm komt het meest voor bij paarden en bestaat uit een groep van meer dan 50 verschillende soorten.
De levenscyclus van de grote en kleine bloedworm is buiten het paard identiek. Het verschil in ontwikkeling speelt zich af in het paard. De ontwikkelingsstadia van larve naar worm van de kleine bloedworm vindt plaats in het slijmvlies van de dikke darm.
De besmetting komt door de L3-larven op het weiland tijdens het grazen.
Tijdens de wintermaanden gaan de infectueuze L3-larven, na het binnen dringen van het darmslijmvlies van de dikke darm, een beschermende laag rond zich vormen, dit noemt men inkapseling. Er verloopt een communicatie tussen de volwassen wormen en ingekapselde larven. Zolang er voldoende volwassen wormen aanwezig zijn in de darmen, blijven de ingekapselde larven in de darmwand. Wanneer na een ontworming ingekapselde larven massaal wegtrekken uit de darmwand, kan er koliek ontstaan door darmbloedingen.
Ivermectine en moxidectine zijn aangewezen bij een behandeling tegen bloedwormen. Moxidectine doodt ook deels de ingekapselde kleine bloedworm larven. Vandaar dat wij ook voor de preventieve ontworming na de eerste nachtvorst adviseren om een combi-preparaat tegen lintworm met moxidectine te gebruiken.
Paarden kunnen jammer genoeg nooit volledige immuniteit krijgen tijdens hun leven. Mestonderzoek is hier dus aangewezen om hoge besmettingen te kunnen voor zijn en op tijd te behandelen.
Resistentie
Omwille van onnodig en blind te ontwormen is er al resistentie bekend van de bloedworm tegen de werkzame stof in ontwormingsmiddelen pyrantel en fenbendazol.
Overzicht
Voorkomen: de kleine bloedworm is de meest voorkomende wormbesmetting. Hij komt bij alle paarden voor. Er zijn 50 verschillende soorten wormen.
Besmetting: de besmetting gebeurt vooral op de weide via de L3-larven die opgenomen worden tijdens het grazen.
Locatie: dikke darm.
Prepatente periode: 40 dagen maar kan uitlopen tot 2 jaar (ingekapselde larven).
Diagnose: door middel van mestonderzoek (Mc Master methode of flotatie methode).
< 200 EPG (eitjes per gram mest): geen ontworming nodig
tussen de 200 en 500 EPG: ontwormen afhankelijk van het infectierisico op de weide en de gezondheid van het paard
> 500 EPG: ontwormen is aanbevolen
Ziektebeeld: diarree, gewichtsverlies, doffe vacht en koliek.
Behandeling: ivermectine en moxidectine zijn mogelijke ontwormingen. Moxidectine gaat deels de ingekapselde larven in de darmwand doden.
Complicaties: darmbloedingen of larvaal cyathostominose. Na ontworming met ivermectine kan er een uitbraak komen van ingekapselde larven, die massaal migreren vanuit de darmwand naar de dikke darm.
Resistentie: komt regelmatig voor tegen fenbendazol en pyrantel.
- De grote bloedworm
Bij paarden die minimaal één keer per jaar ontwormd worden met ivermectine of moxidectine komt de grote bloedworm zelden voor. Dit komt omdat hij langere tijd nodig heeft om volwassen te worden.
Als paarden langer dan een jaar niet ontwormd worden, kan hij wel terugkeren.
De besmetting gebeurt juist zoals bij de kleine bloedworm door de L3- larven op de weide.
Zoals bij de kleine bloedworm al gezegd werd, verloopt de levenscyclus van deze twee wormsoorten buiten het paard gelijkaardig. Het verschil treedt op na de opname, de larven gaan door de damwand naar andere organen om zich verder te ontwikkelen tot L5- larven. Zij keren terug naar de dikke darm waar ze zich ontwikkelen tot volwassen wormen.
De volwassen worm gaan weinig schade aanrichten, het zijn de larven die schade toebrengen aan bloedvaten en organen, dit kan lijden tot een levenslange gevoeligheid voor koliek
De grote en kleine bloedwormeitjes zijn niet van elkaar te onderscheiden, onder de microscoop zien ze er identiek uit.
Het verschil kan alleen aangetoond worden met een larvencultuur. Hierbij gaat men de eitjes bebroeden en de larfjes microscopisch bekijken. Aan de hand van een aantal uiterlijke verschillen kan men ze van elkaar onderscheiden.
Overzicht
Voorkomen: komt zelden voor bij paarden die minimaal één keer per jaar ontworming krijgen. Dit komt omdat de cyclus van de grote bloedworm langer duurt dan die van de kleine bloedworm.
Besmetting: de besmetting gebeurt vooral op de weide via de L3-larven die opgenomen worden tijdens het grazen.
Locatie: dikke darm.
Prepatente periode: 7 maanden.
Diagnose: door middel van mestonderzoek (Mc Master methode of flotatie methode).
< 200 EPG (eitjes per gram mest): geen ontworming nodig
tussen de 200 en 500 EPG: ontwormen afhankelijk van het infectierisico op de weide en de gezondheid van het paard
> de 500 EPG: ontwormen is aanbevolen
Ziektebeeld: larven veroorzaken schade aan de bloedvaten in de darmwand met mogelijkheid tot het ontwikkelen van chronische koliek. De volwassen worm brengt weinig schade toe aan de gezondheid van het paard
Behandeling: ivermectine en moxidectine zijn mogelijke ontwormingen, net zoals bij de kleine bloedworm.
Resistentie: wormresistentie is nog onbekend.